Dit is een verslag van de reis naar Japan die ik in mei 2024 samen met mijn vriendin maakte. Ik heb ze, verspreid over drie weken, eerst gedeeld via mijn gratis nieuwsbrief. Hieronder heb ik ze gebundeld in één bericht. Ook alle foto's zijn van mij.
Het regent in Tokio. Zeg maar gerust dat het hoost. De blaasjes staan op de plassen. Wazig van de reis komen we aan bij het hotel, we zijn dan al talloze keren geholpen door toeschietelijke Japanners die ons met Google Maps zien hannesen. Nog geen dag in Tokio en we komen al bedankjes tekort.
Ik mag dan al 134 dagen op rij Japans leren met Duolingo, in de praktijk komen mijn antwoorden neer op eindeloos veel konnichiwa’s, arigato goizamasu’s en begripvolle ok’s en ahh’s.
De leukste interacties vind ik als we allebei ons best doen, de Japanner en ik. De Japanner zegt iets in het Engels, ik bedank met een arigato en krijg vervolgens weer een thank you terug. Zo voeren we allebei een goedbedoeld toneelstukje op, als een handreiking naar elkaar toe.
Je beseft pas hoe groot Tokio is als je op het dak van wolkenkrabber Shibuya Sky staat en je in elke richting zo ver als het oog reikt alleen maar stad ziet.
Eerder werden we door een Japanner al op de berg Fuji gewezen, als een puntje in de verte. Je ziet eerst de stad tot aan de horizon, dan een streep blauw, en daarboven zweeft een klein stukje van de besneeuwde bergtop. Het is inmiddels zonnig, je kunt kilometers ver kijken. “Dit is de eerste keer dat we haar zien!”, roep ik enthousiast. De Japanner glimlacht en wenst ons een topdag. Dat is al gelukt.
In Shibuya kijk je je ogen uit, overal borden, schermen en geluid. Gek genoeg is het ook gemoedelijk. Mede dankzij het grote Yoyogi Park, waar vlak daarbuiten een van de openbare toiletten uit de film Perfect Days te vinden is. Het toilet is van glas waar je dwars doorheen kijkt, tot je de deur op slot draait, dan ziet geen mens je meer.
De voormalige filmset is nog geen toeristische trekpleister geworden. Er zijn slechts wat gezinnen die met kinderen in de naastgelegen speeltuin spelen. Het ziet er vast een beetje vreemd uit dat ik er foto’s maak.
Die avond komen we aan in Shinjuku, waar een kop en een klauw van Godzilla boven de hoge gebouwen uitkomt, alsof het monster zo door de straten stampt. Mensen hebben er amper oog voor. Ze zijn hier vooral bezig met uitgaan en feesten, toeristen worden naar clubs gelokt of krijgen te kampen met straatgoochelaars.
Het valt ons sowieso op dat wijken in Tokio veel van elkaar verschillen. De Las Vegas-achtige sfeer van Shinjuku is niet helemaal de onze. Zoals de rijke winkelstraten van Ginza dat ook niet zijn (al staat daar bij het station een nog gaver Godzilla-beeld).
De wijk Harajuku is dan weer wat alternatiever, met meer vintagewinkels. Hier vinden we ook een stukje van thuis, een klein boekwinkeltje ver in een woonwijk verstopt op een eerste etage, met de naam Utrecht / NOW IDEA.
De eigenaar lacht als ik hem vraag of er veel toeristen uit Utrecht komen. Hij wijst achter hem, waar op een plank allerlei souvenirs uit Nederland staan. Een kaars in de vorm van de Utrechtse Dom, een kalender met foto’s uit Utrecht en nog veel meer.
Ik geef hem twee boekenleggers van De Utrechtse Boekenbar. Qua uitstraling hebben de winkels namelijk wel wat gemeen en door een van de Boekenbar-verkopers werd ik op deze winkel in Tokio gewezen. Sindsdien volg ik hen op Instagram en nu moest ik dus even langs.
Na drie dagen Tokio vertrekken we op de vierde dag naar Kawaguchiko. Lange tijd gunt het spoornet van Japan je nauwelijks een blik op de natuur, je flitst van tunnel naar tunnel, dwars door de bergen. Na een overstap op de boemel word je alsnog beloond. De hemel is helder en de berg Fuji doemt op, steeds groter en dichterbij.
Wat een imposante verschijning, zo perfect van vorm, gigantisch en overweldigend dat het bijna zielig wordt voor de omliggende bergen. In elk land zouden ze op oeh’s en ah’s kunnen rekenen, hier gaat alle aandacht uit naar Fuji.
De berg is zo imposant dat ik het nauwelijks kan bevatten. Dat gevoel bekruipt me vaker in Japan. Het land lijkt soms niet echt te bestaan. Niet alleen door de codetaal die ik hier met de Japanners spreek. In de steden zijn de kleuren fel als speelgoed en de noodlebar waar we eten in Kamaguchiko lijkt een filmset.
In Kawaguchiko wandelen we rond een groot deel van het Kawaguchimeer. Er blijken weinig toeristen zo gek om 16 kilometer te lopen in de brandende zon. Het wordt snel warm in Japan. De bijnaam ‘land van de rijzende zon’ komt niet uit de lucht vallen. Of de zon staat hoog aan de hemel, of hij is onder. Je merkt nauwelijks dat het gebeurt. Ineens is het donker.
Het eerste deel van onze tocht komen we wandelaars tegen en halen fietsers ons in. We worden onderweg getrakteerd op prachtige vergezichten met Fuji als het constant stralende middelpunt.
In Oishi Park, ongeveer op de helft, wemelt het van de toeristen. Hier maak je de mooiste foto’s van bloemenvelden op de voorgrond en de berg op de achtergrond.
In de souvenirwinkel hangt naast slecht gefotoshopte foto’s een waarschuwing die me sindsdien achtervolgt. Een bewerkte foto van Fuji zonder sneeuw op de top. Met de vraag of we lief willen zijn voor het klimaat en de natuur. Anders, vul ik zelf in, verandert een Japans icoon in een doorsnee berg met toevallig een mooi figuur.
Een ramp! Fuji zonder sneeuw! Nu woon ik niet in Japan, ik heb in een paar dagen tijd toch een totale obsessie ontwikkeld voor de berg en ik ben bekeerd tot het Fuji-dom. Dit gaat mij dus enorm aan het hart. ‘s Avonds douche ik iets korter dan normaal.
De tweede helft van de wandeltocht rondom het Kawaguchimeer verdwijnt het uitzicht op Fuji achter andere (minder boeiende) bergen. Uit de kluiten gewassen heuvels zijn het. En de wandelpaden worden ook schaarser, de auto’s scheren langs ons.
Aan het einde van de wandeling voelen we onze voeten, die in Nederland alleen tijdens festivals zoveel beweging krijgen, zijn mijn armen en nek verbrand, eten we een bord goddelijke tempura en drinken we een ijskoud glas Asahi-bier. In het hotel slapen we diep en vast.
Een dag later vertrekken we naar Matsumoto.
In Japan is elke wijk en stad anders, maar één ding is overal hetzelfde: het koekoeksgeluid dat aangeeft wanneer voetgangers kunnen oversteken. Koe-koek. Koe-koek. Ik droom er nog net niet over, zo veel hoor je het.
Alles krijgt hier een uniek geluid of lied. De stations, de supermarkten. De liedjes zijn vaak catchy, zoals die van supermarkt FamilyMart en alleswinkel Don Quijote.
In Matsumoto galmen de luidsprekers bij verkeerslichten pas echt over de straten. Je kunt niet naar buiten zonder het gekoekoek en getjilp te horen.
We zijn maar kort in deze stad, een tussenstop onderweg naar Kyoto. Hier bezoeken we het Matsumoto City Museum of Art, waar kunstinstallaties staan van de flamboyante kunstenaar Yayoi Kusama. Zij werd 95 jaar geleden in deze stad geboren. Een van haar bekendste werken is de enorme gele pompoen met zwarte stippen.
Tot mijn verrassing is er in het museum toevallig een expositie over Black Jack, een mangaserie van Astro Boy-bedenker Osamu Tezuka. Er hangen kamers vol met origineel inktwerk van de tekenaar. Ik zie zijn waanzinnig strakke lijnwerk, zeer subtiele arceringen en de plekken waar Tezuka foutjes heeft weggehaald met Tipp-Ex. Ik kijk mijn ogen uit.
Ook een museumbezoek in Japan geldt als een uiterst geduldige en respectvolle exercitie. Iedereen sluit keurig achter elkaar aan in een lange rij en als je je laat meevoeren kun je alle werken een voor een rustig bekijken. Voordringen bestaat hier niet. En er zijn nergens telefoonschermpjes, want je wordt vriendelijk doch streng verzocht geen foto’s te maken. Alleen voor de pompoen wordt een uitzondering gemaakt. Er volgt zelfs een aanmoediging van de toezichthouder. “Here take picture!”
Matsumoto is vooral bekend vanwege het imposante Kasteel Matsumoto. Gebouwd rond 1500 en uniek vanwege zijn zwarte buitenmuren, waaraan het de bijnaam Kraaienkasteel dankt. Het is een van de oudste complete kastelen van het land die nu elke dag wordt overladen door toeristen. Ik benadruk: overladen.
Ook wij stappen - schoenen uit - naar binnen en worden met honderden andere mensen langs steile en smalle trappen van beneden naar boven en weer terug geloodst.
Een aantal vitrines toont oude geweren en er staan enkele samuraïpantsers, maar er is al met al weinig te zien. Een glimp van hoe het kasteelleven uit de late middeleeuwen is geweest krijgen we nauwelijks. Je sjokt wat achter elkaar aan en opzichters houden bezoekers strak in de rij. Je vraagt je af: zijn we hier nou net binnen gestapt om in een wachtrij naar buiten aan te sluiten?
We nemen twee treinen en zijn dan in Kyoto. De eerste trein doet er twee uur over en de tweede een halfuur, terwijl de ritten qua afstand niet eens zo veel schelen. Het betekent vooral dat de Shinkansen gruwelijk hard gaat (300 km per uur). De treinen op het hogesnelheidsnet worden niet voor niets kogeltreinen (of bullet trains) genoemd. Je voelt de snelheid aan je oren, je schiet door het landschap.
In Kyoto valt direct op hoe groen de stad is. Overal staan bomen. Ze groeien zelfs door gebouwen heen. Of de gebouwen zijn er omheen gebouwd, dat is misschien logischer en daarom mogelijk niet waar. Ze worden in elk geval niet gekapt omdat zonodig iemand 50 centimeter nodig heeft om een muurtje te bouwen. Uit elke spleet groeit een prachtige boom, zonder dat het de stad overwoekert.
Al dat groen geeft de stad karakter. Niet dat het daaraan tekort komt. Omdat Kyoto in de Tweede Wereldoorlog niet is gebombardeerd, hebben veel gebouwen hun klassieke stijl behouden. Puntdaken, laagbouw, veel hout.
Traditie wordt hier volledig uitgemolken en vercommercialiseerd. We wandelen van tempel naar tempel, de een nog mooier dan de andere. Het barst er van de mensen in kimono’s. De meeste zijn toeristen. Er zijn wel echte geisha’s in de stad, entertainers met spookachtig witte gezichten, maar je ziet ze nauwelijks in het openbaar. En zie je ze toch, dan lijken ze haast te hebben. Liever ook geen foto’s.
Het is een groot contrast met de toeristen in gehuurde kimono’s die hele fotoshoots organiseren voor tempels en pagode’s. Het ziet er tegelijk ongemakkelijk uit, alsof toeristen in Amsterdam allemaal op klompen en in Zaans kostuum zouden lopen.
De Fushima Inari Taisha is een van Kyoto’s bekendste tempels, vanwege de ruim tienduizend oranje poorten die langs de paden naar de top staan. In het begin van de route is het wurmen door groepen mensen die in de drukte selfies maken, tien minuten verder is het al een stuk rustiger. Niet iedereen heeft zin om eindeloos trappen op en af te klimmen. Gelukkig voor ons.
De poorten zijn gesponsord en nieuw en oud staat door elkaar. In Japanse karakters staat het jaartal van plaatsing en een boodschap. Al deze poorten (torii) bij elkaar in dat groene bos, omgeven door met mos bedekte stenen beelden, leveren iets op wat je nooit eerder hebt gezien en nergens anders zult zien. Het zonlicht dat zijn weg naar beneden vindt, door de bladeren in de bomen en door de poorten, geeft de route een gouden gloed.
We lopen elke dag veel, nemen nauwelijks een rustdag. Je blaast in Japan niet even uit op een terras, want terrasjes bestaan niet. Net zoals natafelen niet bestaat. Je eet, je betaalt en bent weer weg.
Vaak krijgen we een plaats aan de bar, direct aan de keuken. Links en rechts naast ons zitten ook mensen. Toch zit je verrassend privé te eten. De koks doen hun werk (en subliem, het eten is hemels), er zijn geen obers die steeds vragen of alles naar wens is. Een voordeel van de antifooicultuur; je wordt met rust gelaten. Pas als je naar huis gaat, bedankt de hele zaak voor je komst. Soms zwaait een gastheer of -vrouw je nog even uit.
Op de laatste dag in Kyoto nemen we de tram naar Arashiyama om het bamboebos te zien. Ons cashgeld ligt nog in het hotel en daar komen we achter na een uur lopen, bij een shrine waar je entreegeld moet betalen. Alleen contant.
Hier zijn geen ATM’s in de buurt, maar een vrouw met een klein koffietentje iets terug op de route helpt ons uit de brand. We pinnen 1.000 yen en nemen er twee biertjes bij. Die smaken heerlijk in de warmte en we tikken ze zo snel weg dat we enigszins aangeschoten onze weg vervolgen.
Bij de Otagi Nehbutsa-tempel staan 1.200 stenen beeldjes die de discipelen van Boeddha uitbeelden. De shrine is in 766 gebouwd maar kreeg door de jaren heen een paar natuurrampen te verwerken, waardoor hij in de tweede helft van de vorige eeuw opnieuw gebouwd moest worden.
Monnik Kocho Nishimura kreeg daarover in de jaren vijftig de leiding en de herstelwerken duurden vanaf 1981 nog een decennium tot het huidige eindresultaat. De beeldjes werden in die jaren door amateurbeeldhouwers gemaakt, die Nishimura (naast monnik ook kunstenaar) bezochten om het vak te leren.
Het is een bijzonder gezicht, zoveel beeldjes in de heuvels. Allemaal zeer expressief. Sommigen bidden, anderen schaterlachen. Een eindje weg van de drukte was dit een van mijn favoriete shrines in Kyoto.
Dat bamboebos waarvoor we naar Arashiyama kwamen valt tegen. Het is bijzonder om het bamboe tot in de hemel te zien reiken, maar uiteindelijk is het gebied vooral klein en druk.
Zo eindigt ons verblijf in Kyoto, dat een prachtige en eigenzinnige stad is - met een mooie selectie aan lokaal speciaalbier. Onze bezoeken aan toeristische attracties zorgen voor een onverzadigd gevoel. Hebben we wel genoeg van de échte stad gezien? Tegelijkertijd weet ik: de honger naar meer is altijd onstilbaar in Japan.
Een dag later vertrekken we naar Osaka. Even geen tempels meer, hoewel: Super Nintendo World staat op het programma.
Op een halfuur reizen van Kyoto ligt Osaka. We laten de kimono’s en oude gebouwen achter en komen terecht in de wijk Dotonbori, tussen de levensgrote billboards, knipperende neonlichten, rijen met pachinkohallen en heel veel streetfood.
Er is een enorme Don Quijote, de alleswinkel waar toeristen uren doorbrengen om souvenirs met zogenaamde korting te kopen. Als TikTok een fysieke plek zou zijn, kom je uit bij deze winkel. Na elke hoek een nieuw dopamineshot, want wat voor rare artikelen liggen hier nou weer?
“Princess Mononoke!”, roept iemand achter ons. We slaan er eerst geen acht op, maar dan horen we het nog eens. Ik draai me om en een Japanse man wijst naar mijn tas. Daarop draag ik een speldje van het animépersonage No-Face. Die komt niet uit Princess Mononoke, vertel ik hem, maar uit een andere film van Studio Ghibli: Spirited Away.
De man vraagt waar we vandaan komen en dreunt vervolgens een hele waslijst aan bekende Nederlanders op. “Prime minister Roette!” Ik steek mijn duim op en heb geen zin om hem de huidige politieke situatie in Nederland uit te leggen. Ook omdat ik dat zelf een beetje kwijt ben.
“Johan Cruijff!”, roept hij, terwijl we allebei steeds verder van elkaar af bewegen. Hij maakt er een trapbeweging bij. “Very good”, zeg ik nog net voordat ik de afslag neem naar een ander gangpad met een nieuwe lading prullaria.
De wekker gaat de volgende dag voor vakantiebegrippen onmenselijk vroeg. Maar met een goede reden, want vandaag bezoeken we het Universal Studios-park in Osaka. Daar vind je, vooralsnog als enige plek op aarde, Super Nintendo World. Hoe vaak droomde ik als kind niet dat ik door de tv of het scherm van mijn Game Boy kon stappen om de wereld van Super Mario zelf te ontdekken? Hier komt die jeugddroom uit.
We stappen door het kasteel van Princess Peach en zien vervolgens de bekende gameserie tot leven komen. Gigantische groene buizen, bewegende Koopa’s, Goomba’s en levensgrote Piranha Plants. Er hangen vraagtekenblokken aan de muren waar je tegenaan kan slaan. We horen de geluiden van powerups en verzamelde muntjes. Pling! Pling! Verderop zien we Yoshi’s Island en Bowsers kasteel. Als je dit niet leuk vindt, ben je zuurder dan het zuurste zuur.
Voordat je de Mario Kart-attractie in stapt, ben je door een wachtrij geloodst die dankzij de aankleding nauwelijks verveelt. Er hangen racepakken van Mario-personages en je bezoekt de bibliotheek van Bowser. De rit zelf maakt gebruik van augmented reality. Je scheurt in een kart over een vaste baan, terwijl op een scherm voor je neus beelden worden geprojecteerd van vijanden. Met een knop op het stuur probeer je er zoveel mogelijk virtuele schilden op af te vuren. Dit komt wel in de buurt van de chaos uit de games.
Het overige deel van het Universal Studios-park is ook de moeite waard. Al was het maar om de originele Jurassic Park-poort te zien, die daar is geplaatst. We drinken nog een boterbiertje in het Harry Potter-gedeelte (die smaakt karamelachtig en heeft inderdaad een erg boterige schuimkraag) en zijn daarna doodop.
In Nara komen we een beetje bij tussen de tamme herten. Voor 200 yen koop je een stapel lichte crackers die ze uit je hand eten. Als dank daarvoor maken ze (soms) een buiging. We lopen langs busladingen toeristen en komen uit in een donker en koel bos met een shrine.
Ik vind de herten aandoenlijk en de toeristen vervelend. Vaak zie ik mensen de herten een cracker voorhouden maar hem pas geven als ze een goede selfie met het dier hebben gemaakt. Anderen vertikken de koek te geven voordat de herten voor hen buigen. Soms zie ik juist herten buigen bij mensen die vervolgens niet duidelijk kunnen maken dat ze geen eten hebben. Ik kom er niet helemaal aan uit wat ik precies van deze attractie vind.
De Shinkansen brengt ons vanuit Osaka terug naar Tokio. We deden er twee weken over om van Tokio in Osaka te komen, nu flitsen we in een paar uur weer terug. Deze laatste dagen voelen als een kers op de taart: een ereronde van vier dagen voordat we terugvliegen naar Nederland.
We bezoeken de bekende wijk Akihabara, het walhalla van animé- en gameliefhebbers. In een winkel vol met beeldjes uit bekende animéseries hoor ik een Amerikaanse vader het volgende tegen zijn zoon zeggen, terwijl hij naar Gundam-model wijst: “Kijk, Japanse Transformers!”
De winkel Super Potato is voor mij het hoogtepunt van de wijk. Onder gameliefhebbers is Super Potato legendarisch, omdat er duizenden retrogames te vinden zijn. In goede staat, soms zelfs in de originele verpakking. Het is bijna een mini-museum.
Voor een winkel met een bijna mythische status is hij lastig te vinden. Je komt er alleen via een onopvallend halletje aan de straat en moet vervolgens via krappe trappen of een krakkemikkige lift naar de derde verdieping. Alsof je een appartementencomplex binnenstapt. Maar dan propvol met waanzinnige games uit de NES-, SNES- en Megadrive-tijden. Een overdosis nostalgie. Er zijn zelfs nog oude gameguides! Het kost me veel wilskracht om met lege handen te vertrekken.
In de rij van een klein en sympathiek ramen-zaakje, Kyushu Jangara, hangt buiten op een bord een A4 met een enorme lap tekst. Dit jaar viert het restaurant zijn 39ste verjaardag. De eigenaar is zijn klanten dankbaar dat hij het al zo lang volhoudt. Na zware coronajaren ziet hij weer klanten uit alle hoeken van de wereld binnenstappen. “Dat is een zeer ontroerend idee als we terugdenken aan de lastige tijden die achter ons liggen.”
De tekst grijpt me aan. Niemand anders lijkt het te lezen, maar het is zo’n mooi open en positief bericht. De eigenaar schrijft hoe hard hij werkt om zijn restaurant draaiend te houden, maar hoe zeer hij gelooft in de kracht van een glimlach. Zolang hij zijn werk lachend kan doen, houdt hij vol.
We verlaten nog één keer de drukke stad en brengen een middag door aan het strand van Kamakura. Bij het station Kokomae fotograferen tientallen mensen een treinovergang met de Sagamibaai op de achtergrond. Dit kruispunt is het decor uit het intro van de klassieke basketbalanimé Slam Dunk. Geen idee of alle toeristen die hier staan dat weten, het is ook gewoon een mooi plaatje. Zeker als de slagbomen omlaag gaan en de trein voorbij komt. De kleuren van die wagons! Donkergroen met een beige streep langs de ramen. Met de gele slagbomen ervoor en de helderblauwe hemel daar achter. Ik krijg geen genoeg van dit soort Japanse kleurcombinaties, die overal per toeval voltreffers lijken.
Het donkere zand op het strand glinstert in de warme zon. Mannen met grijze manen lopen in wetsuits met hun board onder de arm het water in. Ze zijn niet meer de jongste, maar surfen kunnen ze. Wat een leven. Ze lachen, zwaaien en roepen naar elkaar. We ploegen er met enige jaloezie voorbij.
De laatste volle dag in Tokio (en Japan) is een bijzondere. In de wijk Mitaka bezoeken we het Ghibli Museum. Aan de buitenkant is het al bijzonder. Het gebouw staat middenin een rustig park waar een oude man zijn tai chi-oefeningen doet, heeft kleurrijke ronde muren en wordt grotendeels overwoekerd door klimops. Bij de entree word je begroet door Totoro in een loket.
Binnen is het nog mooier. Het museum is grotendeels ingericht als woon- en werkruimte. Alsof je op bezoek gaat bij Studio Ghibli-oprichter Hayao Miyazaki. Overal staan meubels, tafels en kasten met daarop papieren, boeken, beelden en potloden. Ik vind een boek met foto’s van planten, bloemen en Europese gebouwen. Een verzameling aan inspiratie. Aan de muren hangen storyboards van films zoals Nausicaä of the Valley of the Wind, Porco Rosso en Spirited Away. Er is een aparte ruimte met origineel werk ingericht uit de meest recente film van Ghibli: The Boy and The Heron.
Het museum heeft een eigen bioscoopzaaltje. Je krijgt daarvoor bij binnenkomst een ticket met unieke diaframes uit een Ghibli-film. Op de mijne staat een boom in goud zonlicht, ik zal er ooit achterkomen uit welke film het precies komt, maar vandaag niet.
In de bioscoopzaal kijken we naar The Day I Bought a Star, een korte film uit 2006 die hier exclusief te zien is. Er zijn geen ondertitels en de gesproken teksten zijn Japans. Ik versta dus geen woord, begrijp het wel ongeveer en kijk mijn ogen uit. Mijn liefde voor Japan is grotendeels te danken aan de films van Ghibli die ik in mijn puberteit ontdekte. Er ging een wereld voor me open toen ik Spirited Away (en al eerder Miyazaki’s Lupin-film The Castle of Cagliostro) zag. Het ontgaat me niet hoe bijzonder het is dat ik, na jaren animéseries, -films kijken, manga lezen en Japanse games spelen eindelijk zelf in dit land ben en op deze plek naar origineel Ghibli-werk zit te kijken. Dit museum is voor mij de kers op de taart van deze reis en een mooie afsluiter.
Mij is een aantal keer gevraagd of ik een cultuurschok heb ervaren. In elk geval niet in de zin dat je in een compleet andere wereld terecht komt, waar alles vreemd is en niemand elkaar begrijpt. De grootste schok is misschien wel de blik op onze eigen botte en egoïstische cultuur in Nederland, die de komende jaren verder lijkt te verschralen.
Ik weet het, dit waren mijn wittebroodsweken. Een prille liefde, bekeken door een roze bril. Het georganiseerde Japan. Waar niemand door rood loopt, waar auto’s glimmend gepoetst zijn, waar iedereen in een keurige rij wacht om de trein in te stappen. Waar je voor 60 cent een ijskoffie uit de automaat plukt. Waar mensen naar elkaar buigen en waar je in je eentje een uurtje kan gaan zingen in een karaokebar zonder dat iemand daar een mening over heeft.